De in deze polder gevestigde tuinders verpakten al in de late middeleeuwen hun groenten in vet of zout om te bewaren als voedsel voor de winterperiode. Deze werkwijze werd van vader op zoon overgedragen. Rond 1830 breidden steeds meer tuinders hun productie uit voor verkoop aan derden. De tuinders hielden in de winter, na een goed oogstseizoen of een slecht verkoopseizoen, meer groenten over dan ze nodig hadden om de winter door te komen. Het inmaken werd steeds meer werk. Een slimme tuinderzoon kwam op het idee om de overtollige groenten van tuinders op te kopen, op eigen risico in te maken en de ingemaakte producten te verkopen in binnen- en buitenland. Wie en wanneer dat is geweest, is niet bekend. In de archieven wordt in 1862 voor het eerst gesproken over een inmakerij aan het Noordeinde. Rond 1930 telt Roelofarendsveen maar liefst zeventien inmakerijen, anno 2015 zijn er daar nog drie van over.
Het inmaken
Vlak na het oogstseizoen, van half augustus tot half september, was het topdrukte in de inmakerijen. In die periode werden de regionaal bekende Veense groffies ingemaakt (een speciaal soort kleine augurken dat in deze polder goed groeide). Na de augurken volgden andijvie, bonen, uien en bloemkool. Deze producten konden langer zonder bewerking bewaard blijven. In de winter werd tenslotte zuurkool gemaakt door witte kool fijn te snijden en zes weken in putten met pekel te zetten. Veel gezinnen verdienden in de nazomer en herfst wat geld bij door groente schoon te maken of bonen te doppen voor de inmakerijen. Tien grote zakken snijbonen afhalen, was een dag werk en leverde fl. 1,50 op.
Het inmaken zelf heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld. Vroeger werden de groente in houten vaten met pekel opgeslagen: alles gebeurde handmatig. Tegenwoordig worden augurken en groenten machinaal ingemaakt en niet langer in zout ingelegd maar in azijn (zuur – zoetzuur).
De Tulpenroute in Roelofarendsveen wordt mogelijk gemaakt door lokale ondernemers. Dit verhaal wordt u aangeboden door: Ruiten Fleur.